De ideologen in toga
Daar stonden ze. Na maanden intensief werk hielden de officieren van justitie Koos Plooy en Alexander van Dam deze week hun requisitoir. Het 138 pagina’s tellende requisitoir in de strafzaak tegen de Hofstadgroep was een reconstructie van de inhoud van meer dan 150 ordners, bewijsvoering en het getuigenverhoor ter terechtzitting. Het proces is zonder meer te beschouwen als een eerlijk proces dat voldoet aan de mensenrechtenstandaarden. De officieren van justitie lieten alles onderzoeken, dus ook de belangrijke controversiële beweringen van de advocaten in de media. Zo moet het ook: geen tunnelvisie.
In zo’n moeilijk proces waarin zowel voor het OM als voor de verdachten veel op het spel staat, is doorgaans de rol van de advocatuur uiterst belangrijk. De verdachten moeten op een behoorlijke wijze worden verdedigd. Wat betekent een behoorlijke verdediging? Moeten daarbij de advocaten zich associëren met de politieke standpunten van hun cliënten? Een vakjurist maakt zelden zo’n fout. Het zijn de geëngageerde juristen, ideologen in toga, die zich met elementaire politieke standpunten van hun cliënten associëren. Dit hebben we helaas veelvuldig meegemaakt. Zo beweerden Britta Böhler en Victor Koppe in deze krant van 8 januari dat dit proces een klassieke heksenjacht is. Een vreemde bewering. Deze advocaten zijn tot nu toe de enige overwinnaars van deze heksenjacht, immers hun lieveling cliënt Samir A. wordt steeds vrijgesproken. Menen deze togadragende ideologen echt dat de rechtbank die de voorlopige hechtenis voor hun cliënten heeft goedgekeurd, een inquisitoir hof is? Waarom durven ze dat niet aan het begin van het proces tegen de rechtbank zeggen?
Een andere advocaat ging zelfs verder. Hij is, zo blijkt uit zijn pleidooi, van mening dat het verzet in landen als Afghanistan, Irak, Palestina, legitiem is. Zij noemen het jihad, wij noemen het verzet! Knappe redenering voor iemand die weer zoals zijn cliënt geen snars heeft begrepen van de internationalrechtelijke en nationale legitimatie van de macht in Afghanistan. Acht deze raadsheer de onthoofding van een leraar in Helemand (Afghanistan) legitiem? De advocaten beginnen ook te radicaliseren. Hebben ze met dit soort nonsens hun cliënten geholpen? Nee.
Waar de getuigen belastende verklaringen aflegden, werden ze zelden streng ondervraagd door de verdediging. Bij het rechtstreekse verhoor moet de verdediging echter alles uit de kast trekken om de nodige twijfels te zaaien over die belastende verklaringen. Dit komen we bij sommige advocaten pas in hun pleidooi tegen: mosterd na de maaltijd want nu is het niet meer controleerbaar. Bij de meeste advocaten kwamen de persoonlijke omstandigheden van de verdachten niet of nauwelijks aan de orde. Wie zijn ze? Wat hebben zij, en niet de Afghanen of Palestijnen, meegemaakt? En in welke familieomstandigheden zijn ze opgegroeid?
In een strafzaak maakt justitie van de verdachte een abstractie en pas door de verdediging wordt de verdachte een mens van vlees en bloed met wie je bijna medelijden kunt hebben. In het proces tegen de Hofstadgroep blijven de verdachten, dankzij de verdediging, nog steeds een abstractie. Een juridische zonde.
Er wordt zelfs niet of nauwelijks een verweer gevoerd ten aanzien van de straftoemeting. En als er eentje wordt gevoerd, wordt het onzorgvuldig en komisch geformuleerd. Ismail A. bijvoorbeeld. Hem wordt onder meer ten laste gelegd medeplegen van meermalen gepleegde pogingen tot moord c.q. doodslag door het gooien van handgranaten. Volgens de verdediging zou hij in paniek hebben gehandeld – dus vrijspraak. Alle drugsdealers zijn ook in paniek als het arrestatieteam eraankomt, en willen graag schieten. Als dit zou worden gehonoreerd, is een arrestatieteam synoniem voor een schietschijf omdat zodoende criminele bendes een vrijdbrief krijgen om bij hun arrestatie geweld te gebruiken tegen de politie. De verdediging had zich moeten verdiepen in het persoonlijke verhaal van de verdachte en daaruit een strafverlichtend verweer samenstellen. Dit moet dan bij iedere toehoorder een gevoel van compassie oproepen.
Advocaat Plasman had oog voor individuele en juridische vraagstukken. Hij vereenzelvigde zich geen moment met de ideologie van de Hofstadgroep. Plasman stelde ook meest belangwekkende juridische vragen rond art. 140a Wetboek van Strafrecht aan de orde: hoe moet het dubbele oogmerk in dit delict worden geïnterpreteerd? In deze strafzaak vormt art 140a het kerndelict: deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk.
Al bij al moeten we ons zorgen gaan maken over de kwaliteit van advocaten in terreurzaken. Hoe gecompliceerder een zaak is, des te belangrijker wordt een professionele verdediging. Als hier een behoorlijke verdediging zou ontbreken, dan is het niet ondenkbaar dat in de toekomst strafrechtelijke fouten worden gemaakt. De terreurverdachten zijn meestal geen gewone verdachten. Ze behoren tot de categorie van de ‘overtuigingsdader’, en geven vaak geen openheid van zaken. In dit proces waren weinig verdachten die niet een beroep deden op hun zwijgrecht. Wie zwijgt, valt moeilijk te verdedigen. Daarom moeten hogere eisen worden gesteld aan de verdediging van dit soort verdachten die vaak zwijgzaam zijn omwille van vrienden of de groepsdruk.
Als de uitspraak van de rechtbank ten gunste van de verdachten uitvalt, dan heeft dat voornamelijk te maken met de rechters en niet met de verdediging. De advocaten moeten zich richten op het terreurdossier zelf en niet op de grote metafysische debatten over de rechtsstaat.
Ten slotte verschijnt Mohammed B. ten tonele zonder een advocaat. Hij begint als een artiest te genieten van de aandacht. Het was een straf om naar hem te luisteren, want hij citeerde soms meer dan twintig minuten uit alles wat los en vast zit in de bibliotheek van zijn huis, de gevangenis. De rechter gaf hem terecht alle ruimte: een overtuigingsdader moet zich vrij kunnen uiten. Anders zou het op een showproces lijken. Nu berust op de rechters de taak om een definitief oordeel te vellen.