Profiel van advocaat Peter Plasman

“Ik sta iedereen bij. Dat vind ik van onze praktijk wel een sterk punt.”

Peter Plasman (56) is bij het grote publiek niet de meest geliefde advocaat van Nederland, hij heeft nogal eens cliënten die de goegemeente het liefst aan de hoogste boom zou opknopen.

“Ik heb in de loop der jaren de reputatie gekregen dat het mij niets interesseert wat iemand heeft uitgespookt, hoe walgelijk ook. Er zijn misschien mensen die denken dat een advocaat hem niet bij wil staan – zulke advocaten zijn er ook – en dan komen ze eerder naar mij. Mohammed B. bijvoorbeeld, van de moord op Theo van Gogh, die zegt dat hij de rechtsstaat niet accepteert. Er zijn advocaten die gezegd hebben dat zij hem daarom niet wilden bijstaan. Zulke uitspraken voeden de gedachte dat advocaten niet iedereen als cliënt willen en geen zin hebben in ‘moeilijke gevallen’. Mij maakt het echt niets uit, ik vind dat je als strafpleiter alles moet aanpakken, tenzij er heel persoonlijke redenen zijn. Zo kan ik me voorstellen dat een advocaat van wie een kind is verkracht, moeite zal hebben een kinderverkrachter bij te staan.”

Plasman, zoon van een beroepsmilitair, is een ‘late roeping’: toen hij in 1970 van de middelbare school kwam wist hij niet goed wat hij wilde, jarenlang had hij verschillende banen, van nachtportier tot ambulancebroeder. Van 1979 tot 1984 studeerde hij rechten aan de Universiteit van Amsterdam. “Ik dacht dat ik wel een goede advocaat zou zijn.” Maar eerst werkt hij drie jaar als jurist. “Een goedbetaalde baan, maar het bevredigde mij niet. Mede op aandringen van mijn vrouw heb ik toen de knoop doorgehakt en het risico genomen als strafrechtadvocaat te beginnen.”

Hij begint als stagiaire bij een buurman, advocaat Heierman, een éénpitter met werk genoeg. Binnen een jaar vestigt hij zich samen met Henk Koopman in een eigen kantoor aan de Rijnstraat, in 1992 begint Plasman Cs Advocaten in het pand op de hoek van de Hobbemakade en de Roelof Hartstraat, met inmiddels dertien advocaten.

Met de carrière gaat het van meet af aan opwaarts. De eerste publiciteit is er al na een paar weken. “Dat ging over een zaak met ‘een hollende kleurling’: dat is in de rechtspraak een bekend begrip. Op 14 oktober 1976 hielden agenten in de buurt van de Warmoesstraat een 'hard lopende kleurling' aan die uit de richting van een verdacht café kwam. Hij bleek heroïne bij zich te hebben, maar werd vrijgesproken. Volgens de rechter hadden de agenten de man nooit als verdachte mogen behandelen alleen vanwege zijn huidskleur en de plek waar hij zich bevond, vanuit de gedachte: een neger die uit een drugsgebied komt rennen zal wel een drugsverdachte zijn. Ik had een zaak waarbij ook zoiets speelde: iemand die was aangehouden op grond van een niet concrete verdenking. Ik heb daar toen een kort geding over aangespannen waar over geschreven werd.”

Een andere zaak die veel media-aandacht trekt is de ontvoering van Bingo Betty, de vriendin van Rob A., alias Robbie 'de Sigaar' alias de Bingokoning. Het was een klassieke ontvoering: Betty was van straat gehaald en ondergebracht in een bungalow. De politie, onder leiding van commissaris Joop van Riessen, had de dadergroep in beeld. “Van Riessen pakte de telefoon en belde naar de woning van mijn cliënt en deed zich voor als crimineel. ‘Als die vrouw niet binnen een uur vrij is, gaat jouw kop eraf!’ was de mededeling.”

Betty werd inderdaad vrijgelaten. De cliënt van Plasman, die door de politie als het hoofd van de organisatie werd gezien, werd vrijgesproken, een aantal anderen werd wel veroordeeld.

Een van de meest beruchte cliënten van Plasman was de Zwitser René O., ‘het monster van de Jura’. Begin jaren negentig reed hij samen met zijn vriendin Augusta op de Veluwe rond met een geprepareerde koffer in de auto. Volgens justitie om kinderen te ontvoeren, hij had gruwelijke fantasieën over wat hij met die kinderen wilde doen. Omdat hij een aquarium had met piranha’s kwam een van de suggesties nogal nadrukkelijk in de media: hij zou de slachtoffertjes na gebruik aan de vissen voeren. Tijdens het proces verklaart vriendin Augusta dat O. een enorme haat koesterde tegen kinderen, vooral de heel kleine. ‘Eigenlijk moeten ze zo lang worden gemarteld tot ze sméken om de dood’ is een opmerking die zij zich herinnerde.

Van ontvoering was niets terechtgekomen: of ze konden geen kinderen vinden of op het beslissende moment lukte het net niet. Uiteindelijk werd O. in Nederland alleen bestraft voor verboden wapenbezit. Hij werd uitgeleverd aan Zwitserland. Plasman: “Dat rondrijden met een geprepareerde koffer valt onder voorbereidingshandelingen. Nu zou dat wel strafbaar zijn, toen nog niet. Het is de enige zaak waarbij ik mijn toga heb uitgetrokken in de rechtszaal. De dagvaarding werd op de avond voor de zitting veranderd, we kregen geen uitstel, dat vond ik onacceptabel. De hoofdofficier heeft een klacht tegen mij ingediend, dat is een procedure geworden die ik uiteindelijk wel gewonnen heb.” Zelf heeft René O. altijd ontkend echt van plan te zijn geweest een kind te ontvoeren, het rondrijden was alleen ‘voor de kick’.

Als het over kindermoordenaars gaat, kunnen advocaten doorgaans op weinig begrip rekenen. Er is een beruchte zaak waarbij een kinderverkrachter op vrije voeten kwam dankzij een ‘wisseltruc’: de broer van de verdachte vertelde dat híj het heeft gedaan, waarop de al aangehouden man werd vrijgelaten. Later bleek de broer onschuldig, maar de inmiddels vrijgelaten verkrachter kon niet opnieuw worden veroordeeld voor hetzelfde feit, bleef op vrije voeten en pleegde een kindermoord. Als advocaat moet je toch niet aan zoiets meewerken?

Plasman: “Een advocaat bepaalt niet of iemand wordt vrijgelaten, dat bepaalt de rechter, dus dat kun je een advocaat niet verwijten. Blijkbaar waren er voldoende gronden om aan te nemen dat de broer verdacht was. Dit zijn inderdaad wel dingen waar het publiek het moeilijk mee heeft, maar als advocaat moet je alles doen om het belang van je cliënt te verdedigen. Je kunt nooit handelen vanuit de gedachte: als de cliënt vrijkomt gaat hij het misschien weer doen. Als je daar moeilijkheden mee hebt – wat ik me op zich wel kan voorstellen – moet je geen advocaat worden, dan heb je het verkeerde vak gekozen.”

Er zijn strafpleiters die weigeren kroongetuigen bij te staan. Plasman Cs maken die overweging niet.

“Wij staan iedereen bij. We maken geen onderscheid in verschillende soorten gedrag. Moet je afpersen wel billijken, verraden niet? Dan ga je je persoonlijk oordeel inbrengen. Iedereen moet dat voor zichzelf weten, maar bij mij speelt het geen rol, ik wil die afweging niet maken, in onze praktijk staan we iedereen bij. Wat dat ‘verraden’ betreft: veel advocaten weten helemaal niet wat hun cliënten doen. Ze zeggen wel dat ze geen verraders bijstaan, maar ook onder hun cliënten bevinden zich CIE-informanten – misschien zonder dat zij dat aan hun advocaat hebben verteld. Dat zijn dan ook ‘verraders’, mensen met een dubbelrol, maar dat hoort allemaal bij de business.”

In het ‘Grote Amsterdamse Liquidatieproces’ heeft Plasman ‘moordmakelaar’ Fred Ros als cliënt. Op dit moment (januari 2009) is daar weinig nieuws over te melden. Ros is al vanaf 1991 zijn cliënt. Ros was veroordeeld tot 17 jaar voor een moord in 1998, op een Surinaamse drugsdealer in Zeewolde. Plasman toonde aan dat het Openbaar Ministerie met getuigenverklaringen had gerommeld, waarna het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard en er geen veroordeling meer volgde.